BMW E21 en E0 in vergelijking: hoe de BMW 3-serie is geëvolueerd

De BMW 3 Serie is zonder twijfel een van BMW's meest succesvolle en toonaangevende modellijnen. Sinds de introductie in 1975 heeft hij het middenklassesegment gedefinieerd en staat hij nu synoniem voor sportieve rijdynamiek, premium kwaliteit en innovatieve technologie. De eerste twee generaties – de BMW E21 en de BMW E30 – legden de basis voor het succes op lange termijn. Terwijl de E21 de weg vrijmaakte voor de 3 Serie, zorgde de E30 met zijn talrijke technische innovaties en varianten voor de definitieve doorbraak. We willen de twee modellen vergelijken en de technische verschillen belichten.
Het jaar 1975 was een keerpunt in de ontwikkelingsgeschiedenis van BMW. De E21 verving niet alleen de vorige 02-serie, maar markeerde ook de geboorte van de 3-serie. De eerste stap was echter om de grote voetsporen van de 02-serie te volgen en de financiële situatie van BMW verder te verbeteren. Aanvankelijk waren klanten echter niet erg enthousiast. De E21 leek een kleine kopie van de nieuwe 5-serie (E12). De viercilindermotoren waren te onsportief voor de fans, ondanks het feit dat de ingenieurs alles goed hadden gedaan: lagere ontwikkelingskosten, gebruik van bewezen technologie en een ruimere carrosserie. Het topmodel, de 323i, volgde twee jaar later. Ondanks aanvankelijke scepsis bij klanten, boekte de E21 aan het einde van de productieperiode toch een succes. 1.364.039 voertuigen gebouwd. Dit is het eerste BMW-model dat de grens van een miljoen exemplaren overschrijdt.
De BMW E30 volgde in 1982 als tweede generatie van de 3-Serie. Ten opzichte van de E21 rustte de Beierse fabrikant hem uit met een hele reeks verbeteringen en uitbreidingen. Ze hadden toen al ingezien dat de 3-Serie nog veel potentieel had. De E30 is aanzienlijk veelzijdiger. Hij was niet alleen verkrijgbaar als tweedeurs sedan, maar in verschillende carrosserievarianten. De ingenieurs verfijnden de technologie grondig en breidden het modellengamma uit met nieuwe motorvarianten. Bovendien was er voor het eerst in de geschiedenis van BMW een voertuig met vierwielaandrijving: de 325iX. Deze was bedoeld als antwoord op Audi's Quattro. De nieuwe variant was gericht op de verschillende behoeften van klanten. Dit, samen met het brede motoraanbod, maakte de tweede 3-Serie tot een sterke concurrent in het compacte segment. En het ontwikkelingswerk wierp zijn vruchten af, want in 1994 had BMW zo'n 2,34 miljoen E30's geproduceerd.
De E21 was uitgerust met een reeks viercilinder (M10) en later ook zescilinder (M20) motoren. Het begon met de viercilinders in de 316, 318, 320 en 320i. In het najaar van 1977 verscheen de 320/6, de eerste zescilinder in de 3-Serie. De "i" in de modelnaam staat voor "Injection" in de E21 en E30, oftewel de modellen met brandstofinjectie. Bij voertuigen zonder de "i" zorgt een carburateur voor de mengselbereiding. Het topmodel in de serie was de 323i met zijn 2,3-liter motor en 143 pk. Het is het krachtigste model in het E21-segment. Een opvallend kenmerk van de 323i is de dubbele uitlaat aan elke kant. Dit geeft de 3 Serie een sportieve uitstraling en is overigens het enige model met uitlaatpijpen aan zowel de linker- als de rechterkant. De motoren van de E21 waren in de basis ontworpen op betrouwbaarheid en efficiëntie, hoewel de zescilindermodellen zeker sportieve prestaties boden. Daar kwam verandering in met de tweede generatie.
Met de E30 zette BMW het motorenaanbod van zijn voorganger voort en breidde het aanzienlijk uit. De viercilinder M10-motoren bleven leverbaar, terwijl de zescilindermodellen aanzienlijk meer vermogen kregen dankzij een verbeterde brandstofmengselbereiding. In Zuid-Afrika stond de 333i bovenaan het modellengamma. Deze had een cilinderinhoud van 3,2 liter en 197 pk. In Duitsland stond de 325i bovenaan het gamma, met een cilinderinhoud van 2,5 liter en 171 pk. Ook deze was aanvankelijk gebaseerd op het M20-ontwerp. Met de facelift van de E30 in 1987 vervingen de M40- en M42-motoren hun voorgangers. De M21-diesel uit de 524td, ontwikkeld op basis van de M20-zescilinder, verscheen in 1987 in de 3-Serie – een jaar eerder als atmosferische diesel met 86 pk. De turboversie leverde 115 pk, precies 29 pk meer dan de atmosferische motor. En dan is er nog de eta, die veel kenners niet wist te overtuigen. BMW monteerde een zescilindermotor met een relatief grote cilinderinhoud (2,7 liter) en optimaliseerde deze voor een hoog koppel en een hoog vermogen in het lage tot middenbereik. Daaraan werden een driewegkatalysator en een vijfversnellingsbak met overdrive toegevoegd voor een zuinige rijervaring.
Het onderstel van de E21 was, net als bij veel andere auto's uit die tijd, afgestemd op comfort. De McPherson-vooras en de semi-draagarm-achteras zorgden voor een solide maar toch sportief rijgedrag, hoewel het technisch gezien meer was ontworpen voor dagelijks gebruik. De eerste generatie van de 3-Serie had al de typische 3-Serie-kwaliteiten: rijdynamiek en sportiviteit. Door de achterwielaandrijving had de E21 echter de neiging tot overstuur. Sterker nog, het motorvermogen is hier van secundair belang. Wat telt, is de vaardigheid van de bestuurder.
De E30 kwam op de markt met merkbare verbeteringen aan het onderstel. Ingenieurs herzagen ook de besturing. Beide resulteerden in een aanzienlijk verbeterde rijdynamiek. De auto was stabieler en bochten wendbaarder. Hij was meer gericht op sportief rijden zonder in te leveren op comfort. Desondanks was overstuur, afhankelijk van de rijstijl, nog steeds onvermijdelijk. Dit vestigde de BMW 3 Serie definitief als een dynamische middenklasser.
De carrosserie van de E21 was typisch voor de jaren 70: een compacte tweedeurs sedan met strakke lijnen en afgeronde koplampen. Paul Bracq, die al de E12 5-Serie had ontworpen, ontwierp de E21 op basis van het uiterlijk van de eerder uitgebrachte 5-Serie. Beginnend met het 320/6-model – de zescilindervarianten – kreeg de 3-Serie zijn kenmerkende dubbele koplampen. Het ontwerp was vrij conservatief vergeleken met de E30, maar dit sprak de doelgroep aan.
De opvolger nam het uiterlijk van de E21 over, maar het team onder leiding van de nieuwe ontwerper Claus Luthe bracht er een eigen draai aan. De randen van de E30 waren nog rechter en de carrosserie kreeg een karakteristieke wigvorm. De verscheidenheid aan carrosserievarianten maakte de E30 nog veelzijdiger. De sedan was verkrijgbaar met twee of vier deuren. BMW ontwikkelde ook de cabriolet en de touring. Het in Stuttgart gevestigde bedrijf Baur bood, net als bij de E21, opnieuw een topklasse cabriolet aan. Het visuele verschil tussen de vier- en zescilindermodellen was bij de E30 nauwelijks merkbaar. Een blik op de achterkant onthult echter meestal hoeveel cilinders er onder de motorkap aan het werk waren. Over het geheel genomen oogde de E30 jonger en levendiger, wat goed paste bij de optimistische geest van de jaren 80.
Met zijn verschillende motoren bereikte de BMW E21 topsnelheden tussen de 154 en 190 km/u. De acceleratie van 0 naar 100 km/u varieerde, afhankelijk van het model, van 9,5 tot 14,8 seconden. Vooral het topmodel, de 323i, haalde een topsnelheid van ongeveer 190 km/u en een acceleratie naar 100 km/u in ongeveer 9,5 seconden.
Ter vergelijking: de E30 boekte aanzienlijke vooruitgang. De topsnelheden varieerden van 175 km/u tot 243 km/u, afhankelijk van het model. De 325i sprint in ongeveer 7,5 seconden naar 100 km/u en bereikt een topsnelheid van 225 km/u. De M3 is iets sneller, met een topsnelheid van 238 km/u. Hij bereikt de 100 km/u in 6,7 seconden. BMW legde de lat met de E30 dus aanzienlijk hoger en verzekerde de 3 Serie van een vaste plek op het circuit.
De overgang van de E21 naar de E30 betekende een belangrijke verandering voor de 3 Serie. De E21 legde de basis voor de succesvolle modellijn door BMW te positioneren in het compacte premiumsegment. De E30 daarentegen bracht talrijke verbeteringen, zowel qua technologie als qua modelvariatie. Hij introduceerde nieuwe technologieën zoals vierwielaandrijving en een breder motorenaanbod, waardoor de E30 een flexibele en krachtige auto werd. De E21 was in zekere zin een pionier en zette het concept van de sportieve sedan in de compacte klasse neer. De E30 nam deze erfenis over en zette deze voort met een nog grotere variëteit. De E30 zette de koers uit voor toekomstige generaties van de 3 Serie en had een aanzienlijke invloed op het succes van het model.
De eerste generatie is inmiddels 50 jaar oud. In de loop der tijd heeft de E21 zich ontwikkeld tot een gewilde klassieker. Qua vraag loopt hij echter achter op zijn opvolger. Vooral goed bewaard gebleven modellen zoals de 323i, die beschouwd wordt als de sportiefste vertegenwoordiger van de serie, zijn zeer gewild. De prijzen van de E21 variëren tussen de € 7.000 en € 28.000, afhankelijk van de staat, hoewel topmodellen en zeldzame varianten nog hogere prijzen kunnen opleveren. Desondanks kan de E21 niet tippen aan de verzamelaarsstatus van zijn opvolger. Desondanks zijn de prijzen de afgelopen jaren verdubbeld en is het onwaarschijnlijk dat ze binnenkort zullen dalen.
De BMW E30, en met name de M3, is inmiddels een zeer gewilde verzamelauto en heeft een opmerkelijke waardestijging doorgemaakt. Goed bewaard gebleven exemplaren van de 325i of 325iX zijn zeer gewild, met prijzen variërend van € 10.000 tot € 25.000. De E30 M3 kan, afhankelijk van de staat, € 30.000 tot € 80.000 of meer opbrengen. Een viercilinder 318i is ook een instapmodel. De prijzen voor een goed onderhouden model beginnen bij ongeveer € 9.000. Door zijn motorsporthistorie en brede modelaanbod is de E30 een gewilde klassieker en een zeer populair BMW-model.
auto-motor-und-sport